Stad en vesting in de belg. prov. Brabant, aan beide oevers van de Demer, 8900 inw.; in de gotische St. Sulpice-kerk de graftombe van Filips van Oranje-Nassau (overl. 1618); brouwerijen en branderijen, leer-industrie.
In de middeleeuwen een bezitting der heeren van Diest, kwam D., na uitsterving van dit geslacht, door huwelijk aan graaf Jan van Nassau—Saarbrücken, en na diens dood in 1472, aan Willem hertog van Jülich; deze stond de stad in ruil af aan Engelbert van Nassau, stamvader der Oranje’s, aan welk geslacht het tot aan den dood van koning Willem III van Engeland (1702) verbleef; na herhaalde geschillen met Frederik I van Pruisen, die aanspraak maakte op D., werd het eindelijk den duitschen tak Nassau-Dietz toegekend.