Fransch componist, geb. 29 Jan. 1782 te Caen, overl. te Parijs, 13 Mei 1871. Door zijn vader voor den koopmansstand bestemd, werd hij te Londen in een handelshuis geplaatst; hij keerde echter spoedig naar zijn vaderland terug (1804) en begon zich aan de muziek te wijden; reeds dadelijk beproefde hij zijn nog ongevormde krachten aan eenige stukken voor de violoncel, die hij onder den naam van Lamare in het licht gaf.
Toen hij zich echter ook aan dramatische compositiën waagde, kreeg hij duidelijk inzicht in zijn gebrekkige vorming en stelde zich onder leiding van Cherubini; een vrucht dezer leiding was o.a. een mis, waarvan hij later een nummer, Het Gebed, in De stomme van Portici opnam. In 1812 voltooide hij zijn eerste opera: Julie, en in 1813 Le séjour militaire, doch zag eerst in 1820 op zijn La bergère Châtelaine noemenswaardig succes. In 1822 trad hij met Scribe in verbinding, door wiens aan ideeën arme doch aan intrigues rijke libretti hij steeds meer in de gunst van het publiek steeg. Op de eerste uit deze verbinding voortgekomen opera, Leicester, volgden een 30-tal anderen, waarvan eenigen als Le maçon, La muette de Portiei, ira Diavolo, Le domino noir, Le lac des fe'es, Les diamants de la couronne, Carlo Broschi ou la part du diable zich nog tot heden op het repertoire hebben staande gehouden. Zijn laatste opera, Le rêve d’amour, verscheen in 1869. Zijn beste werken verschenen tusschen 1820— 1843; gedurende dit tijdperk was hij de klassieke vertegenwoordiger der fransche oper a-comique, uitmunte nde door luchtigheid en gratie. Zijn latere werken worden door een scherp u i t k omend zoeken naar pikante effecten ontsierd.