Gepubliceerd op 20-01-2021

Cyprus

betekenis & definitie

(bij de grieken Kypros, turksch Kibris, fransch Chypre, duitsch Cypern, engelsch Cyprus). Turksch eiland in de Middellandsche Zee, onder engelsch protectoraat, ligt tusschen 34°30—35°41' N.B. en32° 15' — 34° 36’ O.L. v. Gr., in het noord-oostelijk deel van het oostelijk, door de kusten van Syrië en Cilicië gevormde bekken der genoemde zee, zuidelijk van Klein-Azië, westelijk van Syrië; het heeft een ongeveer rechthoekige gedaante met een smal, langgestrekt, naar het noordoosten gericht schiereiland; grootste lengte 230 km., breedte 96 km., oppervlakte 9282 km2.; belangrijkste voorgebergten: kaap Zevgari (oudtijds Kurias) in het z., kaap Greco (Pedalion) in het z.o.; kaap St. Andrea (Dinareton) in het n.o., kaap Kormachite (Krommyon) in het n., en kaap Arnauti (Akamas) in het n. w. Het eiland zelf wordt door twee bergketens van o. naar w. doorloopen, nl. den noordketen, welke in den 954 meter hoogen berg Buffavento, en het Troodosgebergte, dat in den Chionistra, den Aoos, den ouden, zijn grootste hoogte bereikt. Het ketengebergte in het noorden van het eiland bestaat, wat de westhelft betrelt, uit steil opgericht staande kalkgesteenten, v. waarschijnlijk cretaceïschen ouderdom; in het noorden zoowel als i/h zuiden zijn den kalkgesteenten, die op enkele plaatsen door eocene mergel-en nummulithen voerende kalk vormingen worden begeleid, grauwbruine miocene zandgesteenten en mergel voorgelegerd; deze laatste vormingen, dikwijls rijk aan gips, heerschen in het oostelijk lager deel van den keten. De bergmassa’s in het zuiden van het eiland (Troodos), bestaat evenals de bergen van Antiocheia, bijna uitsluitend uit eruptieve massa’s (diabras, gabbro, serpentijn, andesiet, lipariet en trachiet); slecht in het zuiden en het oosten zijn ook witte krijtachtige kalksoorten van eocenen ouderdom voorhanden. De 30—40 km breede vlakte tusschen deze beide gebergten (Mesorea), heeft bijna een steppenkarakter en bevat enkele tafelbergen, uit horizontale lagen pliocene zandsoorten en mergel saamgesteld. Tusschen beide bergreeksen loopt de Pidias (Pediaeos), de hoofdrivier des eilands, die aan de oostkust in zee uitmondt; de overige rivieren drogen des zomers grootendeels op, en de bewatering van het eiland is daarom in het algemeen niet even rijkelijk. Niettemin bloeide C. in de oudheid door een ontzaglijken cultuurrijkdom. Aan de hier uit het schuim der zee opgestegene Aphrodite gewijd, welke godin hier ook een prachtvollen tempel had, gold het eiland bij de geheele toenmalige wereld als een vereenigingspunt aller aardsche heerlijkheid en genietingen, ook aller wellusten en buitensporigheden; zijn heerlijk klimaat, verkwistende plantengroei, rijkdom aan produkten van allerlei aard (vooral aan koper, welk metaal aan Cyprus ook zijn naam ontleent, thans echter niet meer ontgonnen wordt, wijn, kristal (diamant van Paphos) zeezout enz.) waren toenmaals van een spreekwoordelijke bekendheid. Ook de cypressen en cyperkatten, thans van het eiland zoo goed als verdwenen, herinneren aan het eiland. Naast dit alles bloeiden landbouw, mijnwezen en industrie (kostbare tapijten, luxe-tafelgereedschap, welriekende zalfsoorten); de talrijke kleine plaatsen aan de kust, die voor het meerendeel voortreffelijke havens bezaten, als Amathus, Paphos, Salamis, Kition enz., genoten allen een groote mate van welvaart. Van de groote kunstliefde en bedrevenheid in allerlei kunsten en handwerken der oude bewoners van C. getuigen de resultaten der door Cesnola en Ohnefalisch-Richter bewerkstelligde uitgravingen, standbeelden, reliefs, vazen enz. die zich voor het meerendeel in museums te New-York, op C. zelf enz. bevinden, en eigenaardige combinatiën van egyptischen, aziatischen en oud-griekschen stijl vertoonen. Het getal inw. zou indertijd dikwijls meer dan een millioen hebben bedragen. Nog heden, trots eeuwenlange verwaarloozing, munt het eiland uit door vruchtbaarheid ; het klimaat is des zomers zeer warm, des winters koud; in de lente (midden Februari tot midden April) is het geheele eiland als een enkele bloemengaarde. Het oostelijk deel heeft een warmer klimaat dan het bergachtige westelijke deel. In den zomer valt in het geheel geen regen; onder keizer Constantijn bleef het eiland zelfs 36 jaren achtereen geheel van regen verstoken, zoodat de bevolking moest emigreeren; des winters is de regenval tamelijk sterk; over het geheele jaar valt gemiddeld 330 m.M. regen; deregenrijkste maand is December, met 77 m.M. De hitte kweekt aan de kusten dikwijls koortsen. De akkerbouw' verkeert in kwijnenden toestand, en er heerscht op het door de natuur rijk bevoorrechte eiland weinig welvaart; de eertijds uitgestrekte naaldboomwouden zijn voor een goed deel verdwenen, behalve in het landschap, waar zij nog het cypersche wilde schaap herbergen. Eerst in den allernieuwsten tijd heeft men aan aanplanten gedacht. Een groot deel des eilands is een dorre woestenij; slechts Vs van het vruchtbare land wordt bebouwd. In enkele landbouwdistricten, in het bijzonder in de dalvlakte der rivier Pidias, voorzien onderaardsche kanalen eenigermate in de behoefte aan water. Einde Sept. of aanvang Jan., nl. voor of na de winterregens, wordt gezaaid, einde Mei geoogst; de wijnbouw gedijt tot op 1000 m. hoogte; de hoofdproducten van den bodem zijn graan, gerst, haver, linzen, sesam, aardappelen (alleen in het gebergte), tabak en katoen, en de vrucht v/d Johannisbroodboom: aan den olieboom en aan vee en zijdeteelt wordt weinig aandacht geschonken en door de primitieve behandeling gaan schatten aan grondstof verloren, met name van den olieboom; de zijde van Paphos heeft om haar sterkte in den handel nog een goeden naam. De volkstelling van 1891 gaf tot uitkomst 209,291 inw. (zonder de militairen) waaronder 48,044, of circa 23 pCt., mohamedanen; het overig deel der bevolking belijdt voor het meerendeel den griekseh-kath. godsdienst; hoofdstad van het eiland is Nikosia (13.000 inw.), dat ook zetel van een grieksch aartsbisdom is, onder hetwelk de bisdommen Paphos, Larnaka en Kyrenia suffrageeren. De voorn. havenen handelsplaats is Larnaka (8000 inw.); aan de oostkust ligt Famagusta, aan de westzijde Paphos (Bapho). Het eiland, dat in de zes districten Nikosia, Famagusta, Lamika, Limasol, Paphos en Kyrenia is verdeeld, wordt bestuurd door een door den koning van Engeland te benoemen High Commissioner, wien een wjtgevend lichaam van 18 leden terzijde staat; 6 der leden daarvan worden door de kroon uit de beambten, 3 door de mohamedaansche en 9 door de overige bevolking van het eiland gekozen; volgens de conventie van Konstantinopel blijft het eiland door Engeland bezet tot Rusland Batoem, Kars en Erzeroem aan Turkije zal hebben teruggeven, waarvoor Engeland een jaarlijksche subsidie van 92.440 pond sterling aan de Porte heeft te betalen; volgens een nieuwe schikking brengt Cyprus aan Engeland dit bedrag op en keert Engeland de helft ervan uit aan Frankrijk, aan de aandeelhouders der Turksche leening van 1854. Ingevolge een britsche verordening van 1 Aug. 1882 worden de volgende munten toegelaten: heele en halve sovereigns, turksche lira’s, fransche stukken van 20 francs, engelsche zilvermunten van 2, 1, 1½ , en ¼ shilling, bronzen munten van het eiland zelf van 1, ½ en ¼ piaster (9 piasters ongeveer zijn 1 shilling). Hoewel sinds 13 Maart 1874 het metrieke stelsel van maten in gebruik zou worden genomen, hebben de oude op het eiland gebruikelijke zich gehandhaafd; de eenheid der lengtemaat is de piek = 67,182 centimeter; voor het koren is de medimno (75 1/10 liter) en de cafisso (ruim 17½ liter), voor wijn de cass (4¾ liter) en de carica (10⅗ liter) in gebruik.

Geschiedenis

De eerste bewoners van C. waren Chetieten; zeer vroeg vestigden er zich Phoeniciërs, die de voornaamste steden, als Salamis, Paphos, Amathus, Soloi enz. aanlegden en hun godendienst naar hier overbrachten ; later voegden zich hierbij grieksche landverhuizers van verschillende stammen, vooral Joniërs en Doriërs, die een negental rijkjes stichtten. .In de 8ste eeuw voor Chr. kwam het eiland onder de opperheerschappij der Assyriërs, die de regeering echter in handen lieten der grieksche en phoenische vorsten, die alzoo vasallen van het Assyrisehe rijk werden. Na de ineenstorting van dit rijk kwam de leenheerlijkheid over C. aan Tyrus, totdat koning Amasis van Egypte omstreeks 560 v. Chr. het eiland vermeesterde. Met Egypte kwam C. in 525 onder de heerschappij der Perzen, aan wie het in 478 werd ontrukt door de Grieken, die het echter ter nauwernood een kwart eeuw behielden. In 410 v. Chr vereenigde koning Euagoras van Salamis het geheele eiland tot een enkel, ten opzichte van de taal bijna geheel grieksch rijk en wist in een langen kamp met Artaxerxes II zijn zelfstandigheid tot zijn dood, in 374 v, Chr., te handhaven. Na den slag bij Issos (Issus) onderwierp C. zich aan Alexander den Groote. Na den dood van dezen vorst was het eiland een twistappel tusschen Antigonus en Ptolemaeus I; de laatste bleef ten slotte overwinnaar en vereenigde C. weder met Egypte; de Ptolemaeën lieten het eiland regeeren door een jongeren tak van hun huis. In 58 maakte Cato C. tot eene met Cilicië vereenigde romeinsche provincie; Cesar en Marcus Antonius gaven C. weder meerdere vorsten uit het huis der Ptolemaeën tot heerschers; Augustus echter maakte het eiland na den slag van Action tot een consulaire provincie. Sinds wordt Cyprus in de oude geschiedenis ter nauwernood meer genoemd. Bij de splitsing van het romeinsche rijk werd het aan het oost-romeinsche rijk toegevoegd, waarop het door stadhouders van keizerlijken bloede werd bestuurd. In dezen tijd had de opstand der Joden onder Artemon plaats, die het keizerlijk bevel tengevolge had, dat geen Jood het eiland meer zou mogen betreden. In 647 tweemaal d. de Saracenen veroverd,werden deze telkens weer door de Byzantijnen verdreven. Van de keizerlijke stadhouders maakte ten slotte Comnenus I zich onafhankelijk, nam den keizerstitel aan, en stichtte een eigen dynastie, die zich wist te handhaven tot in 1 i 91, in welk jaar Richard Leeuwenhart op zijn kruistocht in 25 dagen het geheele eiland veroverde, den commeenschen keizer Izaiik gevangen nam, en het eiland voor omstreeks 20.000 gulden aan de Tempelheeren verkocht; deze gaven het echter aan Engeland terug, waarop Richard het in 1193 den koning van Jeruzalem, Guido van Lusignan, in leen gaf. Onder de heerschappij der Lusignans kwam 0. weder tot eenigen bloei. Nadat in 1267 met Hugo II de mannelijke linie van het huis Lusignan uitgestorven was, besteeg een natuurlijke spruit daarvan, Hugo III, zoon van prins Hendrik van Antiochia, den troon van Cyprus. Een zijner nakomelingen, Jacob II, had een venetiaansche, Caterina Cornaro (zie Cornaro) tot vrouw, die in 1489 hare rechten op de heerschappij over C. aan de republiek Venetië afstond. Venetië handhaafde zich nu in het bezit van het eiland tot 1570, het jaar waarin de veldheer van sultan Selim II na een verwoeden tegenweer der eilanders onder Marco Antonio Bragadino, die 11 maanden langFamagHsta verdedigde, het eiland veroverde, dat alsnu bij het turksche rijk werd ingelijfd; bij de vestiging van hun bestuur op verzet stuitende, werden geheele steden en dorpen door de Turken uitgemoord en leeggeplunderd en 2000 jonge menschen als slaven meegevoerd. Mehemed Ali bemachtigde in Juli 1832 ook Cyprus en kreeg het eiland het volgend jaar vormelijk van de Porte in leen; in het jaar 1840 kwam het eiland weder aan Turkije. Bij verdrag van 4 Juni 1878 werd het onder de reeds genoemde voorwaarden aan Engeland afgestaan; tot 1880 stond het onder beheer van het departement van buitenlandsche zaken, sinds dat jaar onder het departement van koloniën; in 1882 kreeg het eiland een grondwet met een ten deele zelf te kiezen (zie boven) wetgevend lichaam. Alhoewel op grond der conventie de Engelschen de mohamedaansche religieuze gerechtshoven handhaven, is kortelings een nieuwe rechtspleging ingevoerd; de Eastem Telegraph Company heeft de hoofdpunten van het eiland en dit zelf per kabel met Alexandrië en Syrië verbonden; de postgemeenschap met Engeland en het overig buitenland is gebrekkig, op het eiland zelf voldoende; de engelsche bezetting bestaat uit een half regiment infanterie, gekwartierd op het Polymedia camp, 5 km. noordel. van Limasol. De Cyperen zijn ordelijk, vreedzaam en gemakkelijk te regeeren gebleken; het eiland heeft een 120-tal moslem, scholen, ruim 200 christelijke scholen en drie hoogere scholen. De belastingopbrengst varieert tusschen 175.000 en 220.000 pond sterling per jaar. In het jaar 1897 werd een spoorlijn van Nikosia naar Limasol aangelegd; veel werd ook alreeds gedaan om wegen aan te leggen en de bestaande bruikbaar te maken; verder is een aanvang gemaakt met het droogleggen van voor de gezondheid schadelijke of voor het verkeer hinderlijke moerassen en poelen, terwijl het gouvernement reeds herhaaldelijk belangrijke bedragen toestond voor irrigatie.

< >