Familie van Vliesvleugelige insecten, bestaande uit meerendeels zeer kleine insecten, zich onderscheidende door schitterende metaalglanzige kleuren; velen hebben door insnijdingen of uitsteeksels aan verschillende lichaamsdeelen’n eigenaardig voorkomen;hetaderstelsel der vliezige vleugels is doorgaans weinig ontwikkeld; de sprieten zijn gewoonlijk kort, dikwijls geknikt ; enkelen (geslachten Chalets. Leucospis enz.) hebben achterpooten met verdikte heupen en gekromde scheenen, en kunnen springen; anderen (geslacht Pteromalus) hebben dunne achterpooten en kunnen niet springen.
De legboor steekt zelden naar buiten uit en komt niet uit de spits van het achterlijf maar op eenigen afstand daarvan te voorschijn. De larven van alle beschreven soorten leven, evenals die der sluipwespen, parasitisch; meermalen is waargenomen dat bij de parasitische larven der grootere soorten nog larven van kleinere soorten leefden, zoodat een secundair parasitisme kon worden geconstateerd; de larven van enkele soorten van het geslacht Torymus enz. leven paraistisch bij de larven van galwespen; het ontstaan van galgez wellen wordt echter niet door haar veroorzaakt. De familie der C. is zeer soortenrijk. In Nederland komen soorten voor van de geslachten Chalcis, Torymus, Pteromalus enz.
