Gepubliceerd op 14-03-2021

Vliesvleugelige insecten

betekenis & definitie

Vliesvleugeligen, Hymenoptera, een orde der insecten, een der soortenrijkste en verreweg de merkwaardigste; omvat gekorven dieren met twee paren naakte, vliezige, spaarzaam geaderde vleugels, een onbewegelijk voorborststuk, en volkomen gedaantewisseling; van de monddeelen komen de bovenkaken overeen met die van de bijtende insecten, terwijl de onderkaken en de onderlip bij eenigen kort, bij anderen verlengd zijn en in dit laatste geval te zamen een zuigsnuit vormen, zoodat de V. ten aanzien der monddeelen tusschen de ware bijtende en de zuigende insecten staan; verder hebben bij het overgroote meerendeel der soorten de wijfjes aan het achterlijf hetzij een angel of een legboor. In het algemeen hebben de V. een langwerpig, dikwijls zelfs zeer dun lichaam, waaraan de drie deelen, waaruit het bestaat, scherp gescheiden zijn.

De kop is altijd vrij, meestal door een duidelijken hals van het borststuk gescheiden en op zich zelf bewegelijk. Behalve de meestal groote, samengestelde o ogen, komen bijna algemeen drie enkelvoudige oogjes aan de kruin voor. De sprieten zijn bij sommigen lang en dun en samengesteld uit een groot aantal leedjes; bij anderen is het eerste tot een soort van steel (scapus) verlengd, welke een elf- of twaalftal tot een draad (funiculus) vereenigde leedjes draagt. Bovendien zijn die der mannetjes gewoonlijk groot er dan die der wijfjes en voorzien van verschillende aanhangsels. De bovenkaken dienen minder voor afbijten of kauwen van voedsel als voor ledematen, om daarmee de zelfstandigheden waaruit de dieren hun nesten bouwen, te grijpen, af te bijten, vast te houden en te vervoeren. De vleugels zijn doorschijnend, de voorste aanmerkelijk grooter dan de achterste; beide paren worden tijdens de vlucht vereenigd gehouden door een reeks van zeer kleine, doch stevige naar boven omgebogen haakjes (hamuli), die langs den voorrand der achtervleugels staan en in den achterrand der voorvleugels grijpen.

Bij sommige soorten ontbreken de vleugels bij een der seksen, bij andere soorten zijn de geslachtlooze individuen ongevleugeld (bij de mieren). De zeer bewegelijke pooten hebben, op één enkele uitzondering na, vijfledige tarsen. Het achterlijf is in de meeste gevallen met het ruggedeelte van den metathorax verbonden door een steel (petiolus), die dikwijls zeer dun is en gevormd wordt door één of twee ringen; het overig gedeelte van het achterlijf bestaat bij de angeldragenden uit zeven leden bij de mannetjes, en bij de wijfjes uit zes of nog minder ringen. De overige ringen zijn bij het wijfje veranderd in een angel (aculeus) of legboor (terebra), die binnen twee zijdelingsche klepjes (valvulae) besloten ligt.De larven der meeste V. leven in holten, waar zij door de moeder gevoed worden, of in het lichaam van andere insecten, of eindelijk in gezwellen, welke aan plantendeelen, door celwoekering, zijn ontstaan. Verreweg de meeste larven der V. spinnen bij de verpopping een zijdeachtigen cocon, binnen welken dan de pop besloten ligt, waaraan, evenals aan die der kevers, reeds al de deelen van ’t toekomstig insect herkenbaar zijn, toegevouwen op de borst.

In het algemeen zijn de V. in hun volkomen toestand dagdieren, wier leven gebonden is, hetzij aan dat van planten, vooral van hare bloemen, welker honig en stuifmeel zij verzamelen, of aan dat van andere insecten en hun larven, die zij vangen om als voedselvoorraad voor hun jongen te dienen of in welker lichamen de wijfjes hare eieren leggen, zoodoende aan de daaruit gekomen jongen een dadelijk gereed voedsel verschaffende.

Deze orde laat zich, naar de levenswijze der larven en het daarmede gelijken tred houdende maaksel der volkomen insecten, verdeelen in drie groepen: die der Aculeata, Entomophaga en Phytophaga.

1) Hymenoptera aculeata, V. wier wijfjes (met uitzondering van eenige soorten van mieren) aan het achterlijf een gifttoestel bezitten, bestaande uit een angel (zie ald.) en een giftklier. Familiën: Apidae, Mellifera of Anthophila, de Bijen (zie Bij), Vespidae, de Wespen (zie ald.), Formicidae, de Mieren (zie ald.), Fossores, de Graaf wespen (zie ald.), Mutillidae of Heterogyna, V. met korte, krachtige, meestal gedoomde en behaarde pooten; overigens groot verschil tusschen mannetjes en wijfjes in grootte, kleur, sprieten en vleugels; 1200 a 1300 bekende soorten, meest in de tropische gewesten; hier te lande eenige weinige soorten van de geslachten Sapyga, Myrmosa, Methoca en Mutilla; de Goudwespen, Chrysididae (zie ald.).
2) Hymenoptera entomophaga s. pupivoray V. wier wijfjes haar eitjes leggen in de eieren of larven van andere insecten, die geschikt zijn voor verblijf en voeding harer jongen, welke in die eitjes of larven een parasitisch leven leiden; de wijfjes zijn daartoe voorzien van een toestel, bestaande uit een, tusschen twee klepjes besloten legboor (terebra), welke bestaat uit drie dunne stekels of borstels en doorgaans vrij uit het achterlijf naar buiten steekt en dan soms een aanmerkelijke lengte heeft (zie bijv. afbeelding bij Dolichomitus). Het gevolg der parasitische levenswijze der larven in deze groep is, dat het voortbestaan der soort geheel gebonden is aan het bestaan van andere soorten van insecten, en dat, wanneer het getal individuën van dezen toeneemt, ook de gelegenheid gegeven is tot vermenigvuldiging der individuën van de parasitisch levende soort. Hierdoor spelen de insecten dezer groep een belangrijke rol in de huisr houding der natuur, daar zij de te sterke vermenigvuldiging van andere, inzonderheid phythophage insectensoorten tegengaan en zoo medewerken tot bewaring van het evenwicht. Tot de algemeene kenmerken dezer groep behoort voorts nog, dat alle soorten een gesteeld achterlijf hebben. Het getal der V., welker larven parasitisch in de eieren of larven van andere insecten leven, is buitengewoon groot. Reeds kent men er verscheidene duizenden, die over de geheele wereld verspreid zijn. Vele soorten zijn uiterst klein, sommige slechts, even met het bloote oog zichtbaar. Familiën: Ichneumonidae, de Sluipwespen (zie ald.), Proctotrypidae (zie ald.), Chalcidiae (zie ald.), Gynipidae, de Galwespen (zie ald.).
3) Hymenoptera phytophaga,. V.*wier larven op planten leven, pootjes hebben en op rupsen gelijken; voorts bezitten de wijfjes van alle soorten een legboor, die ingericht is tot zaagwerktuig. Familiën: de Zaag- of Bladwespen, Tenthredinidae (zie Zaagwespen), Uroceridae, de Houtwespen (zie ald.).