Gepubliceerd op 20-01-2021

Borneo

betekenis & definitie

(sanskrit Bhourni: land, aarde) Het grootste eiland van den Oost-Indischen archipel, naast Nieuw-Guinea het grootste der aarde, strekt zich uit van 7 N.B. tot 4° 20' Z.B. en van 106° 40'—116° 45' O.L. van Gr.; grootste lengte van n. naar z. 1372, grootste breedte 1179 km.; oppervlakte 733.329 km.8, met bijbehoorende kleine eilanden ruim 736,500 km-.

Algemeene gesteldheid

B. heeft een omtrek van 4971 km2, (lengte der kustlijn); de kust is weinig geleed, en bezit geen noemenswaardige bochten; het eiland zelf, hoewel hier en daar bergachtig, bestaat tot ver in het binnenland uit slechts weinige meters boven het vlak der zee gelegen, meest moerassig, onophoudelijk overstroomd, met ondoordringbare oerwouden bedekt vlakland, waaruit zich hier en daar korte bergruggen en enkele hoogere en drogere landstreken verheffen. Men onderscheidt op Borneo laagland (diluvium), heuvelland (tertiaire formatie, andesiet, basalt) en bergland (oudere sedimentaire en eruptieve gesteenten.

Naar men meent verheft zich in het binnenland van B. een centraal-gebergte, dat zich in verscheidene keten vertakt, die weer zijketenen uitlaten; dit bergland is omzoomd door het heuvelland, waaruit zich hier en daar weer bergmassa’s verheffen; het heuvelland gaat vervolgens in de diluviale terreinen en deze weer in het moerrassig laagland over. Voorts acht men het waarschijnlijk dat B. in het oudste geologisch tijdperk uit veel smallere bergketens (graniet en kristallijne lei met kwartsgangen, afgewisseld door zandsteen en grauwak) bestond, dat deze door diepe inhammen gescheiden waren, onder den invloed van lucht en water zoowel van aard als van vorm veranderden, geregenereerd werden, en met de aan de kust van het toenmaals veel kleinere eiland gevormde nieuwe, tertiaire gesteenten, sedimenten, als kleigronden (verweerd veldspaath en glimmer) of zandgronden (gebroken en afgerond kwarts) deden ontstaan; terzelfdertijd namen ook planten en dieren deel aan het vormen van gesteenten en ontstonden er riffen van koraaldieren, kalklagen van het kalkskelet van weekdieren en echinodermen en van de overblijfselen en afscheidingen van polypen en algen, terwijl de kleigronden door de schalen der foraminiforen een zoo groot kalkgehalte verkregen, dat zij hier en daar in mergelsteen veranderden. Tot zoover uit massiofgesteenten, schiefors, klei- en zandgronden en organogenen kalk opgebouwd zijnde steeg het eiland steeds hooger boven den spiegel der zee, de helling der bergstroomen werd grooter, het transportvermogen dier stroomen daardoor krachtiger, langs en in hun beddingen werden rolsteenlagen neergelegd, de diepe inhammen van het oorspronkelijk Borneo werden voor een deel met diluviale afzetsels opgevuld, en door de voortgaande aanslibbingen van de zee en van de rivieren kreeg het eiland zijn tegenwoordigen vorm.

Wat de afzonderlijke bergketens van B. betreft, loopt in het z.o. een keten, die in den Batoe Badang onder 0!J36' N.B. en 124" 36' O.L. een hoogte van 1500 m. bereikt en over het geheel een naar het westen geopendcn boog vormt, die in het midden het laagst is en naar het w. en z.w. vertakkingen, waaronder enkele zeer hooge, uitzendt; van de oostelijke uitloopers vormt er eene de grens tusschen Koetei en Pasir. Het alpenland van het z.w. deel van het eiland bereikt volgens Schvvaner en Michielsen met sommige toppen een hoogte van 2300 on 2500 m., en doet zich minder voor als een eigenlijken keten, dan als een hoogland met een groot aantal toppen; alleen verder naar het z w., in Matan, Sockadana en Kotaringin, treden meer alleenstaande berggroepen of lange ruggen op, wier uitloopers de rivierstelsels van Zuid-Borneo onderling scheiden, terwijl een dier uitloopers zich in noordelijke richting tot aan het Kapoeasdal uitstrekt. In het noorden loopt een keten eerst van het n.o. naar het z w., om, in het westen van Serawak een boog beschrijvende, een van het z.o. naar het n w. strekkende richting aan te nemen, en uit te loopen in het Datoegebergte, dat zich van het z. naar het n. uitstrekt; uit dezen keten verheft zich de Kinibaloe, de hoogste berg op B., 1175 meter hoog; voorts bereiken andere toppen in het midden van dien koten eene hoogte van 2000 tot 2800 m, in het w. en n.w. van 700 tot 1000 meter, in het Datoegebergte van 2000 meter; enkele der uitloopei’S van dozen keten bereiken de noordkust, en hebben op sommige plaatsen nog eene hoogte van 700 m., terwijl de zuidelijke uitloopers tusschen Serawak en West-Borneo, in een golvend, van 10 tot 30 m. hoog terrein, meerdere heuvelreeksen vormen.

Bewatering

De rivieren van B. voor zoover zij voldoende lengte, breedte en diepte hebben, vormen de eigenlijke verkeers- en handelswegen van het binnenland; aan de oevers dezer rivieren concentreert zich de inlandsche bevolking en de mogelijkheid van exploitatie van B. door europeanen wordt algemeen van de bruikbaarheid der rivieren als waterwegen afhankelijk gesteld. Meerdere der grootere rivieren staan door natuurlijke kanalen onderling in gemeenschap. Onder de belangrijkste monden uit: aan de noordkust de Padas, de Limbang, de Barram, de Redjang en de Batang-Loepar; aan de westkust de Sambas en de Kapoeas, een der grootste waterwegen van B., en de Kandawangan; aan de zuidkust de Kotaringin, de Pemboean, de Katingan, de rivier van Sampit, de Kahajan- of Groote Dajakrivior en de Barito, welke laatste oen stroomgebied van driemaal de grootte van Nederland heeft; aan de oostkust de rivier van Pasir, die van Koetei of de Mahakkam, de Berouw, de Boeloengan enz.

Klimaat

B. wordt omgeven door een zee, die ongeveer het geheele jaar door een gemiddelde temperatuur heeft van 28° C. en is aan weerszijden van den evenaar, tusschen 7° N.B. en 4° 20' Z.B., gelegen, terwijl voorts boven het eiland een vochtige atmosfeer hangt, die, evenals de over de zee strijkende warme, vochtige winden, de nachtelijke uitstraling belemmeren, de temperatuurwisseling verminderen, en door condensatie van den waterdamp, door vorming van regen en dauw veel latente warmte vrijmaken; het eiland heeft door dit alles een hooge, gelijkmatige warmte; de gemiddelde temperatuur van voorin. 6 uur ligt te Bandjermasin tusschen 23° en 25° C., de gemiddelde dagtemperatuur tusschen 27°7 en 26°7, terwijl de gemiddelde jaartemperatuur aldaar 27°2Ï bedraagt Op Noord-B. schijnen deze temperaturen iets hooger te zijn. In Bandjermasin hebben zuiden-, in Engelscli-B. noordenwinden de overhand. Zoowel voor Zuid- als voor Noord-B. brengen de uit het westelijke kwadrant waaiende winden regen aan. Te Moeara Teweli heeft men bij den noordwostmoeson (Oct.— April) 169, te Boentok 175, te Amoentai 172, te Barabai 159, te Pengaron 169, te Bandjermasin 154 cM. regen gemeten, terwijl genoemde plaatsen bij zuidoostmooson resp. slechts 125, 108, 84, 97, 90 en 85 cM. neerslag hadden.

Delfstoffenrijk

De sedimentäre gesteenten van B. werden tijdens den geologischen opbouw van het eiland door eruptiefgesteenten doorbroken, waardoor ertsgangen gevormd werden; antimoon komt voorin het landschap Serawak; ijzer voornamelijk in Bandjermasin; tin, zink, zilver en koper op verschillende punten, evenals alluviaalgoud, vooral echter in Sambas aan de westkust, in Serawak en Bandjermasin; diamant in Bandjermasin en in Landak, ter westkust; steenkool hoofdzakelijk in Bandjermasin en in Broenei ter noordkust; voorts hier en daar verspreid platina, kwikzilver, lood, zout, petroleum.

Plantenrijk

De westelijke helft van B. maakt deel uit van het plantengebied waartoe ook Java, Sumatra, Bali en Lombok bohooren, terwijl het overig deel, bezuiden den 4°N.B. met Celebes en Soembawa op het punt van vegetatie den o Vorgang vormt tot het in vruchtbaarheid en rijkdom van plantengroei bij het westelijk deel achterstaande oostelijk deel des archipels. Eerst in den lateren tijd zijn de schatten der Borneosche flora nader bekend geworden, vooral door Beccari. Bijna overal treedt het bosch overwegend op; dit vormt het hoofdbestanddeel der natuurlijke vegetatie; deze bosschen leveren vele producten op, die in de behoeften der inwoners voorzien en als artikelen van uitvoer waarde bezitten, en daarom tot cultuurgewassen zijn geworden; B. is bovenal rijk aan palmsoorten (Nipa fruticans; de niboengpalm; de aren- oi' gemoetipalm; de sagopalm; de arekapalm, enz.); voorts leveren de bosschen ijzerhout, dat op B. het djatihout vervangt, behalve nog een 60-tal boomsoorten, die als timmer- of meubelhout van belang zijn, benevens gewassen, die harsen en gomsoorten als kamfer, gutta-percha, gomelastiek en damar, vezelstoffen, bamboe, rotan of bindrotting, djernang of drakenbloed (roode verfstof), gambir, wilde nootmuskaat, kassia of wilde kaneel enz. leveren; als de belangrijkste cultuurgewassen moeten aangestipt rijst, suikerriet, katoen, indigo, koffie, enz.

Dierenrijk

De fauna van B. is in het algemeen niet minder rijk aan vormen als de flora, en slechts wat zoogdieren betreft armer dan die van Java en Sumatra; zij bevat vele aapsoorten, waaronder den orang-oetan (Simi'a satyrus), een gibbon (Hylobates concolor), een neusaap (Semnopithecus nasicus) enz.; van de Lemuriden of Halfapen komen Tarsius spectrum , Stenops tardigradus en de vliegende maki, Galeopithccus volavs, voor; voorts leven hier de indische tapir; een bijzonder soort wild zwijn, Sus barbatus; de indische olifant; van de herkauwers een rundersoort, Bos banteng, waarvan het kalf bij de Dajaks banteng heet, drie hertsoorten, nl. Ceruus equinus, Cervus Russa en Cervulus muntjac, en een muskusdier, Tragulus javanicus. De grootste roofdieren van B. zijn een pantersoort van middelmatige grootte, telis macroscelis en de Maleische beer; grooter is het getal der kleine roofdieren, der vledermuizen, der insecteneters, (waaronder eene alleen op B. voorkomende, boomenbeklimmende spitsmuis, Ptilocerus Lowii) en der knaagdieren. Aan de kusten komt een zeekoe-soort, Ualycore cetacea, voor. Onder de tamme zoogdieren zijn de buffel en het paard de voornaamste; veeteelt ontbreekt op B. zoo goed als geheel. De vogelfauna bevat vele schoone en merkwaardige soorten, als de schildncushoornvogel, Rhinoplax scutatus; de klasse der kruipende dieren is mede ruim vertegenwoordigd : in de meren en rivieren leven twee soorten van krokodillen , nl.

Grocodilus biporcatus en Gavialis Schlegelii, eerstgenoemde soort zeer algemeen; slangen komen overal voor, schildpadden zoowel in de rivieren als aan de kusten. De rivieren en meren op en de zee rondom B. zijn ongemeen vischrijk. Onder de overige dieren zijn vooral de insecten en onder deze de vele prachtvolle kevers en vlinders en de wilde hijen, wier was en honig een belangrijk uitvoerartikel uitmaakt, vermeldenswaard. Van de handelsartikelen die de fauna van Borneo oplevert zijn de voornaamste: eetbare vogelnestjes, welke voor de beste van den geheelen archipel doorgaan, bezoar, ivoor, civet (een door de civetkat afgescheiden reukstof), paarlmoeroesters en haaivinnen (deze laatste worden vooral voor de Chineesche markt ingezameld en gelden als een versterkend middel.

Bevolking, staatkundige indeeling

De totale bevolking van B. wordt op 1½ à 2 millioen zielen geschat en bestaat hoofdzakelijk uit Dajaks en vreemdelingen, onder welke laatste de Chineezen de overhand hebben, en de Europeanen (ruim 1000) verreweg in de minderheid zijn.

Staatkundig bestaat B. uit NederlandschBorneo en Britsch-Borneo, benevens uit de sultanaten Broenei en Serawak, die onder bescherming van Engeland staan.

Bezittingen en Protectoraten oppervl. IN K.M2. Inwoners

A. Nederl. gebied . . 528.900 1.179.578
1) West-Borneo . . . 154.500 370.775
2) Zuider- en Oosterafd. 374.400 808.803
B. Engelsch. gebied . 207.500 600.000
3) Britsch-Noord-B. met Laboean 210.000 80.300
4) Sultanaat Broenei. . 21.000 60.000
5) Serawak 106.200 330.000

De Dajaks of Dajakkers vormen geen bepaald volk; de benaming is onder de inboorlingen zelve niet in gebruik, maar wordt door de Europeanen gebezigd voor alle in de binnenlanden zoowel als aan de kust woonachtige inboorlingenstammen; de herkomst van dezen naam is tot heden niet voldoende opgehelderd. De stammen, die men met den algemeenen naam van Dajaks aanduidt, zijn in afkomst en taal verwant aan den westelijken tak van het maleisch-polynesische menschenras, hetwelk ook de overige eilanden van den oostindischen arch. bevolkt heeft; de eigenlijke Maieiers, de Chineezen en de Hindoe-Javanen namen later deelen der kust in bezit en drongen de oudere Dajakbevolking naai de binnenlanden, waar zij waarschijnlijk eerst nomadisch leefden om later naar de kuststreken terug te keeren en zich hier vaste woonplaatsen te kiezen. Slechts in de nog zoo goed als geheel onbekende, ondoordringbare centrale deelen leven thans nog zwervende stammen, die tot twee hoofdstammen, die der Poenans en die der Ot, kunnen worden teruggebracht. De Dajak is over het algemeen van middelmatige gestalte, goed gebouwd, flink gespierd en bestand tegen inspannenden arbeid en vermoeiende tochten; zijn huidskleur is lichter naarmate hij dieper uit het binnenland afkomstig is. Physisch en psychisch staat hij boven den Maleier; hij is, vooral daar waar het europeesch gezag nog slechts in naam bestaat, eerlijk, trouw, gastvrij, hulpvaardig; als zijn voornaamste ondeugden worden zorgeloosheid, traagheid en lust tot twisten genoemd. De positie der gehuwde vrouw is onder de Dajakkers zeer gunstig te noemen.

Een huwelijk wordt tot stand gebracht door bemiddelaars; de bruidegom is steeds verplicht aan de ouders der bruid een bruidschat te betalen, ook wanneer hij het meisje geschaakt heeft, hetgeen wel geschiedt wanneer tegenstand der ouders ten opzichte van het huwelijk is te voorzien; veelwijverij is geoorloofd, doch komt weinig voor; de omgang tusschen jongelieden van verschillende sekse is zeer vrij; vertoonen zich daarvan echter gevolgen, dan worden de schuldigen streng gestraft. De mannen kleeden zich met een lendendoek, soms met een buis, de vrouwen met een kort, nauwsluitend lendenkleed en baadje; bij de meeste stammen dragen mannen en vrouwen het haar lang, in een wrong opgenomen; de vrouwen schikken zich naar de mate van welvaart hunner echtgenooten met min of meer kostbare sieraden op; tatoeëeren is algemeen in gebruik, zoowel ter versiering als ter onderscheiding tussehen de stammen. In den oorlog wordt meest de guerilla-strijd wijze gevolgd; oorlogentusschentwee stammen ontstaan zeer licht, b.v wegens het niet betalen van schulden, door begeerte naar slaven en als gevolg van het koppensnellen (zie aldaar). In vele streken waar het europeesch gezag zich nog niet heeft kunnen doen gelden, bestaat geenerlei vorm van bestuur; ieder huisgezin heeft in die streken zijn eigen hoofd; in tijden van oorlog wordt doorgaans een leider gekozen, die dan gehoorzaamheid kan vorderen, terwijl zijn gezag bij het sluiten van den vrede eindigt. De Dajaks vermaken zich met muziek, dans, vertellingen, raadsels enz. Hun godsdienst is een animistische: elk voorwerp, levend of levenloos, kennen zij een ziel toe, die het vermogen heeft tijdelijk zijn woonplaats te verliezen.

De besnijdenis komt bij vele stammen der zuideren oosterafdeeling voor; bij vele Dajaks van Koetei, Boeloengan enz. wordt de eikel (glans penis) doorboord ; door de opening wordt een koperen of zilveren staafje gestoken om de geslachtsdrift der vrouwen gedurende het echtelijk verkeer te verhoogen. In het geestesleven der Da jaks speelt het geloof aan geesten en spoken en het hechten van beteekenis aan toevallige ontmoetingen en gebeurlijkheden een groote rol; groote waarde ook hechten zij aan de kunst van toekomst voor spellen.

West-Borneo (officieel: Westerafdeeling van Borneo), hoofdpl. Pontianak. Volgens Regeeringsalmanak van 1899 bestaat deze residentie uit de volgende landschappen met inl. zelfbestuur en de daarbij behoorende eilanden, n.l.

Sambas met de eilanden Poeloe Baroe, Lomboekoetan, Penatah, Besar en Ketjil, Kabong, Saloewar, Landias, Pika, Pontianak, Kambnng, Poewah en Gading;

Mampawa, met de eilanden S'tinjan, Damar, Penimboengan en Temadjoe :

Pontianak met het eiland Datoe;

Koeboe;

Simpang, waaronder behooren de eilanden Kocmbang, Melang Mera, Nanas, Antoe en Masa tiga;

Soekadana, waaronder behooren de eilanden Karimata, Tokeng-Perangin, Tokeng-Krawang, Semoer, Oema, Ager Oebang (1 eilanden), Papar (3 eilanden), Malidong, Mentingi, Groot en Klein Lajah, Groot en Klein Bakong, Lessing, Groot en Klein Pandon, Grissek, Bantongoer, Genting-Besi, Goeroen (2 eilanden), Boeroeng (2 eilanden), Aur, Aroh, Laut en Aroh-Darah , Soeroetoe, Belian, Boesong, Goenoeng, Genting, Lorang Gading, Boeloh (2 eilanden), Boelat, Kepajang; Kerra, Sintang, Oud Karimata, Boean, Nibong, Oelar Sohah, Melapis Langoes, Melapis Rambei, Melapis Ajertiris, Melapis Tjiongbalei, Boelat, Sireh, Panembangan, Teroesan Hadji, LemanBoedi, Leman Goewah, Groot Leman, Tokeng; Leman, Palintoean, Salahnama, Dato Joanta, Katoeng, Pergam, Nibong, Lalang, Pisang, Pajong, Sampadian Laut, Sampadian Durat, Tjampedah Laut en Tjempedah Darat;

Matan, waartoe behooren de eilanden Tjibeli, Tjampedak (Zuid) Langgir Panonggon, Tjoehoes, Toekang Mankoedan, Sawi, Djamboh, Koetjing, Nanas, Loekoktoera, Djeras, Langan, Bauwat, Geilang, Penainboen, Mankob en Batoe Titi;

Landak, Tajan en Meliau, Sanggau, Sekadau (waaronder Blitang), Sintang (waaronder Sapauk), Silat, Soehaid, Salimbau, Piassa, Djonkong en Boenoet.

Blijkens staatsblad 1895 no. 75 is de residentie Westerafdeeling van Borneo administratief verdeeld in de volgende afdeelingen, die weder in de daarachter vermelde onderafdeelingen zijn gesplitst:

Sambas (Sambas, Pamangkat, Singkawang en Lara, en Locmar), hoofdpl. Sambas;

Mampawa, hoofdpl. Mampawa;

Socngei Kakap, hoofdpl. Koewala Kakap;

Soekadana, hoofdpl. Ketapang (Matan);

Pontianak en Ommelanden, hoofdpl. Pontianak;

Landak, hoofdpl. Ngabang;

lajan, hoofdpl. Tajan,

Sanggau en Sekadau, hoofdpl. Sanggau;

Sintang (Sintang, Melawi, Smitau, BovenKapoeas), hoofdpl. Sintang.

In deze residentie, die op een bevolking van ruim 370.000 zielen 302 europeanen, 37.735 chineezen, 1542 arabieren en 437 andere vreemde oosterlingen telt, is landbouw het hoofdmiddel van bestaan (tabak, rijst, djagoeng, oebi, cassave, peper, suikerriet, klappers, sagoe); de inlandsche nijverheid bestaat alleen uit een weinig huisindustrie (kleuren en weven van zijde, vlechtwerk, het vervaardigen van landbouwwerktuigen) en scheepsbouw en uit het ontginnen van enkele delfstoffen; de vischvangst wordt voornamelijk bedreven voor eigen consumptie; de handel is in handen der Chineezen en wordt gedreven over Singapore. Wat het verkeer betreft, is sinds 1889 de stoomvaart op de rivier Kapoeas vermeerderd; Pontianak staat over zee in verbinding met Batavia, Singapore en Sambas en door zeilvaartuigen met Sambas, Sampit, Bandjermasin, Billiton, Java en Singapore; langs de kust en op de groote rivier heeft tussehen onderscheidene punten een betrekkelijk druk verkeer plaats met kleine zeilvaartuigen, prauwen, bandongs, barkassen enz.; het overlandverkeer bepaalt zich tot kleine uitgestrekthedeu en geschiedt met behulp van draagkoelies,pikolpaarden, en trekossen; deze laatste werden in 1889 het eerst door curopeesche landbouwers te Sambas gebezigd. Over liet algemeen gaat elk element der bevolking, behalve dat hetwelk handel drijft (de Chineezen) economisch achteruit.

Zuiden- en Oosterafdeeling

(hoofdpl. Bandjermasin). Deze residentie omvat geheel het overige onder nederlandsch bestuur staande deel van Borneo; zij bestaat, blijkens staatsblad 1898 no. 178 uit 9 afdeelingen, nl.

1. Bandjermasin en Ommelanden,
2. Martapoera,
3. Kendangan,
4. Amoentai,
5. Doesoenlanden,
6. Dajaklanden,
7. Sampit,
8 Pasir en de