of Apollonios. Naam van een aantal vermaarde personen der oudheid. 1) Apollonius Rhodius, episch dichter en taalkenner uit Alexandrie, bloeide onder Ptolemaeus Euergetes (247—221 v.
C.) en Ptolemaeus Philopator (221—204), leerling van Callimachus, met wien hij in een twist geraakte over de grondslagen der poëzie. Terwijl Callimachus in een sierlijke, geleerde wijze van voorstellen behagen schepte en voor zijnen tijd de herleving van het epos bestreed, beproefde Ap. door de eenvoudigheid van Homerus na te streven zijne krachten aan een episch werk van grooteren omvang, namelijk de thans nog bestaande Argonautica. Toen hij dit te Alexandrie voorlas, zegt men dat het door den invloed van Callimachus algemeen werd afgekeurd. Daarop begaf Apollonius zich naar Rhodus, waar men hem het burgerrecht schonk (van daar Rhodius) en hij eene rhetorische school opende. Later keerde hij naar Alexandrie terug en las er op nieuw zijne omgewerkte en herziene Argonautica voor, doch thans met algemeenen bijval. Dientengevolge ontving hij in 196 v.
C. onder Ptol. Epiphanes de betrekking van bibliothecaris, welke hij waarschijnlijk tot aan zijn dood behield. Behalve het genoemde epos maakte hij nog epigrammen, die voornamelijk tegen Callimachus gericht waren. De Argonautica zijn verdeeld in 4 boeken. Zonder diepe opvatting van karakters en toestanden, zonder eene scheppende verbeeldingskracht, behandelen zij de stof der Argonautensage in een onafgebroken geschiedkundige voorstelling, eenvoudig en zonder opsiering; ter verlevendiging van het dorre verhaal zijn hier en daar enkele schoone vergelijkingen, langere episoden, schilderingen van plaatsen enz. met kunst ingelascht. In zijn taal tracht hij Homerus te volgen; evenwel is zij veel korter en beknopter, kunstifiatiger en harder, zoodat het geheel, in vergelijking met de eenvoudige, natuurlijke poëzie van Homerus, al de kenmerken draagt van een met moeite saamgesteld kunstproduct.
Bij de Romeinen vond het, gelijk over ’t geheel de alexandrijnsche poëzie, bijval en navolging, gedeeltelijk in enkele bijzonderheden, b. v. Virgilius in het 4e boek der Aeneis, gedeeltelijk in het geheel, zooals in de Argonautica van Valerius Flaccus. 2) A. uit Perga in Pamphylië, „de groote wiskundige”, zooals hij reeds bij de ouden heette, slechts overtroffen door zijn leermeester Archimedes; van 250—220 v. C. gaf hij te Alexandrië en te Pergamum onderwijs en schreef over de kegelsnede, een werk in 8 boeken, dat veel opgang maakte, welks methode thans nog gevolgd wordt. Slechts de eerste 4 boeken bestaan nog in ’t oorspronkelijke, de volgende 3 in een arabische vertaling, het laatste ontbreekt geheel.