Dichter en taalgeleerde, uit het beroemde geslacht der Battiaden van Cyrene, leefde te Alexandrië, waarheen hij door Ptolemaeus Philadelphus in het museum beroepen was en omstreeks 260 v. C. opzichter der koninklijke bibliotheek werd, welke betrekking hij tot aan zijn (lood, 240 — 230 v.
C., waarnam. Hij was een man van zeer uitgebreide geleerdheid, die zoowel door zijne mondelinge voordracht als door zijne geschriften een grooten invloed op tijdgenoot en nakomeling uitoefende en voor een der grootste geleerden en dichters der Alexandrijnen gehouden werd. Onder zijne leerlingen telt men de beroemdste geleerdeh van dien tijd, zooals Eratosthcnes, Aristophanes van Eyzaïitium, Apollonius Rhodius en anderen. Hij zou meer dan 800 werken deels in proza, deels in poëzie geschreven hebben. Van de laatste bestaan nog 5 epische hymnen en een hymnus (op liet had van Pallas) in elegische versmaat en dorisch dialect, zonder groote poëtische verdiensten, maar belangrijk om de groote daarin ten toon gespreide geleerdheid. Wat hij in zijne epigrammen leverde, waarvan nog ongeveer 80 zijn bewaard gebleven, en in de elegie is veel voortreffelijker.
De Romeinen stelden zijne elegicn zeer hoog en gebruikten ze ais modellen. Tot de verloren gedichten van C. belmoren eenige epische gedichten, die eene menigte mythen en oudheidkundige onderwerpen behelzen. In ’t algemeen muntte hij in zijne gedichten minder uit door dichterlijk talent, dan door zaak- en taalkennis en eene kunstige voordracht Van zijne talrijke prozaschriften van geschied- en taalkundigen inbond waren vooral belangrijk een beoordeelende catalogus van den rijken boekenschat der alexandrijnsche bibliotheek in 120 doelen in beknopte overzichten naar bepaalde vakken gerangschikt. Dit werk is als het begin der alexandrijnsche literatuurgeschiedenis te beschouwen; door late reu werd het aangevuld en met ophelderende aanteekeningen voorzien.