eiland in het zuidoostelijk gedeelte der Aegaeïsche zee, ongeveer 20 km. van de z.w.-kust van Klein-Azië, thans behoorend tot het turksch vilajet DsjesairiBahri-Sesid, is 1460 km.2 groot, wordt door bergen doorsneden, waarvan de hoogste door de ouden Atabyrium (tegenw. Atairo) genoemde top 1240 m. bereikt, en heeft als sandsjak ongeveer 73100 inw.
In de oudste tijden heerschten hier de Pheniciërs, die ook de drie steden Lindus, Ialysus en Camirus stichtten; zij weken omstreeks het begin der 10de eeuw v. Chr. voor de invallende Hellenen, grootendee’s Doriërs; hun steden vormden daarop met Halicarnassus, Cnidus en Cos een bond, de z.g. dorische Hexapolis. De macht van het eiland nam weldra toe, Gela op Sicilië en andere kolonies werden vandaar uit gesticht; die macht vermeerderde nog door de stichting van een nieuwe centrale stad R. (408 v. Chr.) op de n.o.spits van het eiland. Onder de regeering van Alexander den Grooten stond het eiland onder macedon. heerschappij, doch het maakte zich na diens dood (323 v. Chr.) onafhankelijk, weerstond met succes een jaar lang het beleg van Demetrius en klom weldra tot een zee- en handelsmogendheid van den eersten rang op. Ook wetenschap en kunst bloeiden er (beeldhouwschool: de beroemde Kolos van R.; later een rhetorische school). Tijdens de eerste oorlogen der Romeinen in het oosten toonde zich R. sedert 200 v. Chr. een trouw bondgenoot en ontving als loon daarvoor 189 Lycië en het zuidelijk gedeelte van Carië; doch deze groote bezitting moesten de Rhodiërs 167 v. Chr. weer opgeven, maar zij behielden het z. van Carië, dat sedert den naam droeg van rhodisch Peraea. Het eiland behield in naam zijn zelfstandigheid tot op keizer Diocletianus, toen het tot een afzonderlijke provincie, de z.g. eilandenprovincie, gemaakt werd. Later deelde R. de lotgevallen van het byzantijnsche rijk, werd 1309 eindelijk door de Johanniters (zie ald.) bezet; deze orde verliet echter 1522 het eiland, omdat zij het niet langer tegen de aanvallen van sultan Soliman den Grooten kon verdedigen.R. is de zetel van een pasja en van een griekschen aartsbisschop, heeft 30.000 inw., onder wie 20.200 Grieken, 6800 Turken en 2000 Joden en bevindt zich in een zeer verwaarloosden toestand.
De hoofdstad R., meerendeels door Grieken bewoond, ligt nog tegenwoordig op de oude plaats; zij is amphitheatersgewijze gebouwd, heeft twee havens en vertoont een toestand van treurig verval. Da vestingwerken liggen in puin, eveneens sedert de aardbeving van 1863 de Sint-Janskathedraal der ridders van Rhodus, welke in een moskee was veranderd. Met de voorsteden heeft R. ongeveer 10.800 inw.