Gepubliceerd op 19-01-2021

Alopecurus

betekenis & definitie

L. (van het grieksche Alopex, vos, en oura, staart) Vossestaart. Plantengeslacht van de Familie der Grassen, Gramineae, en met een 20-tal soorten over Europa en gematigd Azië verspreid, terwijl enkele soorten in verschillende andere streken zijn geacclimatiseerd; het geslacht A. is Eénzaadlobbig; binnen de omgeknotte tweekleppige kelk bevindt zich een éénkleppig bloempje, doorgaans met een buiten de bloem en aan den voet daarvan geplaatst baardje bezet — vandaar de naam,; kelk en kroonkafje aan den voet min of meer met elkaar vergroeid ; 3 meeldraden; stijl lang en enkelvoudig, gevederde stempels dragende; bloeiwijze eene aarvormige ineengedrongene pluim.

Voorn, soorten:A. Indicus, Oost-Indische vossestaart — spilronde aar, bestaande uit borstelige omwindsels, twee bloempjes bevattende, met ruige steeltjes, de bladeren zijn ter lengte van een vinger, evenals de aar; de bloempjes hebben een bijkomend klepje aan den kelk;
A. bulbosus, bolwortelig vossestaartgras of water-doddegras — opgerichten halm, rolronde aar, bolligen wortel; de halm is D/2 voet lang, met smalle bladeren, de wortel bestaat uit eenige (3 of A) op elkander gedrongen bolletjes; deze soort komt algemeen voor in Engeland en Frankrijk op lage, vochtige weiden;
A. pratensis, botkruid — overblijvende plant, halmen rechtop staande, takjes der aar met 4 tot 6 bloempakjes; groeit aan dijken, in weilanden, enz. en is een uitstekend voedergras ;
A. agrestis, veldvossestaart of duist — éénjarige plant, halmen rechtopstaande, kafjes kort gewimperd; takjes der spil met 1 tot 2 bloempakjes ; de halmen zijn van een tot twee voet hoog en schieten snel op, de aar is twee tot drie duimen lang; komt voor op kleiachtig bouwland in noordelijk Europa;
A. gemculatus, wit vlotglas — halm geaard, en knievormig gebogen, aan den voet neerleggend; kelkkafjes aan de kiel sterk gewimperd, stomp; éénjarige plant; groeit aan waterkanten, in moerassige weilanden, enz., over geheel Europa en noordelijk Azië;
A. hordeiformis — bloempjes omringd met baardjes, de halm is een voet hoog, bladeren geribd, dikwijls langer dan de halm; de aar is lang getrost met een groot aantal bloemen, zeer kort gesteeld; de stamper is langer dan de bloemen; Oost-Indische soort;

A, monspeliensis — een bijna geaarde pluim, kelken ruw, bloempjes gebaard, halm twee voet lang, bladeren als de tarwe; deze soort wordt gevonden in Frankrijk en Engeland aan rivierkanten;

A. paniceus — een bijna geaarde pluim, pluizige kafjes, gebaarde bloempjes, bet baardje van het bloempje is korter dan bet kelkbaardje, de aar is wollig; wordt slechts voet boog;
A. bengalensis — geaarde pluim, gezwollen kelken, gebaarde bloemen; een bundel takjes ontspringt uit een stoel die harige worteltjes heeft; de aren zijn zeer lang, wit en pluizig;
A. fulvus — kafnaald uit het midden van het kroonkafje ontspringende, de keïkkafjes zeer weinig in lengte overtreffend; groeit aan waterkanten, in moerassige weilanden enz.

< >