ZOOL, v. (zolen), onderst vlak van den voet: de zool van zijn voet stukloopen;
— onderleder van schoeisel: nieuwe zolen op schoenen zetten; losse, vilten zolen in pantoffels; (fig., dicht.) voet; voetbekleedsel dat enkel in eene zool bestaat, sandaal;
— onderstuk van eene affuit. ZOOLTJE, o. (-s).