Gepubliceerd op 24-02-2020

Zoet

betekenis & definitie

Het begrip zoet heeft 3 verschillende betekenissen:

1. zoet - ZOET, bn. bw. (-er, -st), den hoogsten graad van aangename gewaarwording op de smaakzenuwen voortbrengende, zoowel van de gewaarwordingen zelve, alsook van de lichamen, waardoor zij wordt voortgebracht, in tegenst. met zuur, zout, bitter; suiker en honing zijn zoet; zoete kersen, druiven; zoet smaken; zoete peren, appelen; zoo zoet als suiker, zeer zoet; nog zoeter dan honing, in de hoogste mate zoet;
— zoet brood, ongezuurd, ongegist;
— zoete melk, zoetemelk;
— zoet water, in tegenst. met zout water; (spr.) zoete broodjes bakken, zijne eischen lager stellen, toegeven;
— (fig.) hoogst aangenaam voor het gehoor en voor den reuk: zoete tonen; een zoete geur;
— hoogst aangenaam: zoete droomen; iem. zoete woorden, zoete namen geven:
— beminnelijk, zachtaardig, gehoorzaam, volgzaam (van kinderen): een zoet kind; zijn de kinderen zoet geweest ?;
— (Zuidn.) aardig, fraai; (fig.) gedwee, onderworpen;
— (timm.) zoet schaven, het schaven met eene dubbele blokschaaf; zoet stellen, het juist stellen van den keebeitel. ZOETHEID, v.

2. zoet - ZOET, o. het zoete; (fig.) ’s levens zoet en zuur, de aangenaamheden en wederwaardigheden des levens; • zoet en zuur in het huwelijk ondervinden, de lusten en de lasten.

3. zoet - ZOET, o. (gew.) schoorsteenroet.