GEWAARWORDING, v. het gewaarworden van indrukken van buiten of van inwendige aandoeningen ik zeg het bij eigen gewaarwording;
— ,(-en), wat men gewaarwordt; zinnelijke gewaarwordingen; eene onaangename gewaarwording; eene gewaarwording van weerzin en spijt; zij werd door haar gewaarwordingen overmeesterd.