Gepubliceerd op 06-12-2018

ZEGEL

betekenis & definitie

ZEGEL, o. (-s), in metaal gesneden letters, figuur, familiewapen enz. en dienende als signet om het in lak of was af te drukken ;

afdruk van zulk eene figuur : het zegel van een brief verbreken;
— onder het zegel van geheimhouding, als een geheim ;
— (fig.) stempel ten bewijze van echtheid (van bescheiden); onder zegel, vanwege het gerecht verzegeld ; (fig.) zijn zegel aan iets hechten, iets goedkeuren ; (ook) het bekrachtigen of bevestigen ;
— het zegel afnemen, van iets hetwelk door ’t gerecht verzegeld is ;
— merk, stempelmerk op papier (van welk zoodanig gestempeld papier het gebruik in bepaalde gevallen bij de wet is voorgeschreven): een gezegeld blad papier : een adres (verzoekschrift) op zegel; een groot, een klein zegel;
— postzegel: een zegeltje van 5 cent;
— plakzegel; een zegel op eene quitantie ;
— de belasting op het zegel : vrij van zegel, ontheven van de zegelbelasting ; de wet op het zegel. ZEGELTJE, o. (-s).