Het begrip lak heeft 4 verschillende betekenissen:
1. lak - bn. (gew.) weelderig, welig (van korengroei); laf, zouteloos.
2. lak - m. en v. (-ken), gebrek, fout, misslag; verkeerde eigenschap, iets dat ten nadeele strekt van een persoon of zaak;
— valsche beschuldiging: iem. een lok aanwrijven, opleggen, iem. valschelijk beschuldigen, iem. lasteren; iem. een lelijken lak geven.
3. lak - o. (mv. (-ken), in de beteekenis van soorten van lak), zekere doorzichtige gom of hars (om er mede te vernissen); zegellak (tot het verzegelen van brieven, pakjes enz ): eene pijp lak; rouwlak; zie gomlak;
— (mv. -en) een zegel van lak een lak op een brief doen; een brief met vijf lakken;
— verlakte artikelen: Chineesch en Japansch lak LAKJE, o. (-s).
4. lak - o. bedrog, fopperij dat is maar lak, dat is allemaal lak, dat is maar gekheid, dat zijn maar uitvluchten; (ook) dat heeft niets te beteekenen;
— daar heb ik lak aan, daar maal ik niet om, daaraan stoor ik mij niet.