Gepubliceerd op 14-03-2020

Wolf

betekenis & definitie

Het begrip wolf heeft 2 verschillende betekenissen:

1. wolf - WOLF, m. (...ven), een grauwgeel roofdier (canis lupus) met spitsen snuit en neerhangenden staart, zonder staart 1 M. lang; eten als een wolf, zeer veel eten; ’t is een hongerige wolf; (spr.) geen wolf in den buik smoren, ronduit spreken, de waarheid zeggen ; met de wolven (in het bosch) huilen, den stroom volgen, doen wat anderen doen; (bijb.) ’t is een wolf in schaapskleeren, in een schapevacht, een huichelaar, een gevaarlijk mensch die zich onschadelijk voordoet; den wolf bij de schapen (of in de schaapskooi) opsluiten; den wolf tot herder maken, iem. op eene plaats laten, waar hij gemakkelijk veel schade kan doen;
— wolf en schaap, zeker kinderspel; de wolven verslinden elkander niet, ’t is dief en diefjesmaat;
— wee den wolf die in een kwaad gerucht staat, wie eens zfin goeden naam verliest, krijgt dien niet gauw terug;
— (nat. hist.) een insect in bijenkorven, bijenvreter; boomworm, een insect hetwelk de hoornen beschadigt; korenworm; (geneesk.) vretende wolf, eene om zich vretende, kankerachtige zweer of zulk een uitslag;
— ziekte der koeien, kenbaar door slappen staart, die dan ingesneden wordt;
— wolf aan de tanden, eene tandenziekte die om zich vreet en alle tanden aansteekt;
— (term der pianostemmers) het niet zuiver klinken van een instrument;
— (sterrenk.) een der zuidelijke sterrenbeelden;
— metaalklomp;
— (wev.) duivel of snar om gewasschen of geverfde wol los te maken en van aanhechtende onreinheden te zuiveren; machine om de ruwe katoen voor het spinnen te zuiveren;
— de wolf van een zadel, de zitting.
WOLFJE, o. (-s), kleine, jonge wolf.

2. wolf - WOLF, v. (...ven), (zeew.) draaikuil.