WATERSCHAT - m. (fig.) overvloed van water;
...SCHEERLING, v. (-en), eene vergiftige schermbloemige plant (cicuta virosa), welke in moerassige veenstreken, aan de kanten van plassen, slooten, vaarten enz. voorkomt en soms ook wel groote water scheerling, dollekervel en eerste watereppe wordt geheeten;
...SCHEPRAD, o. (-eren);
...SCHEIDING, v. (-en), de lijn welke twee naburige stroomgebieden van elkander scheidt;
...SCHEUT, v., waterloot;
...SCHILDPAD, v. (-den), in het water levende schildpad, in tegenst. met landschildpad;
...SCHIP, o. (...schepen), schip dienende om water aan te voeren;
...SCHOENEN, m. mv. zeker schoeisel (van hout) dienende om er mede op de oppervlakte des waters te loopen;
...SCHOOT, m. (-en), (zeew.) schoot van het onderste lijzeil;
...SCHORPIOEN, m. (-en), schorpioen die in ’t water leeft; (ook) een halfschildvleugelig insect;
...SCHOUT, m. (-en), hoofdambtenaar van politie die de orde onder het scheepsvolk en de schepen handhaaft en o. a. belast is met het aanmonsteren van matrozen voor visschersvaartuigen;
— (Ind.) hoofd der waterpolitie, belast met het onderzoek der schepen;
...SCHOUW, v. onderzoek naar den toestand der waterwegen;
...SCHROEF, v. (...ven), schroef van Archimedes;
...SCHUIF, v. (...ven), de waterschuit van een gasornament, waar de afsluiting met water plaats heeft;
...SCHUIMER, m. (-s), arbeider die de stadsgrachten van drijvend vuil moet zuiveren;
...SCHUIT, v. (-en), schuit tot aanvoer van drinkwater.