VOCHTIG - bn. (-er, -st), nat, nattig : een vochtig klimaat; de lucht is vochtig ;
— zijne oogen werden vochtig, tranen kwamen hem in de oogen;
—vochtige muren, die door opzuiging uit een natten of moerassigen grond steeds nat zijn: een vochtig, huis; vochtige warmte; vochtige waren, dranken, vloeistoffen. VOCHTIGHEID, v. natheid, het vochtige.