Gepubliceerd op 06-12-2018

VLIEG

betekenis & definitie

VLIEG - v. (-en), algemeen bekend tweevleugelig insect;

— (spr.) twee vliegen in één slag, twee zaken, twee voordeelen in eens ;
— iem. eene vlieg afvangen, hem (in iets) voorkomen, hem verschalken;
— ik ben niet hier om vliegen te vangen, ik ben niet hier om niets, te doen, om werkeloos te blijven;
— zijn bakkes zal vliegen vangen, hij zal klappen krijgen;
— wij slaan niets af dan vliegen, gez. waarmee men iets dat aangeboden wordt, aanneemt;
— men vangt meer vliegen met een lepel stroop dan met een vat azijn, zachtheid wint meer dan gestrengheid;
— hij maakt van eene vlieg een olifant, hij overdrijft alles;
— een arend vangt geene vliegen, eene verheven ziel bemoeit zich met geene kleinigheden;
— dat was eene vlieg in de melk dier partij, een tegenvaller.

< >