VINGERLING - m. (-en), vingerovertrek : leeren vingerling;
— open vingerhoed der kleermakers;
— (zeew.) zware poorthengsels wier armen, op den achtersteven vastgenageld, zich over het barghout uitstrekken en een deel van het roerstel uitmaken;
— (waterb.) tijdelijk gelegde dam om daarachter eene sluis aan te leggen. VINGERLINGETJE, o. (-s).