VIJFTIG - telw. hoofd- of grondgetal; vijfmaal tien; een halve gulden is vijftig cent;
— ’t heeft de waarde van een ranggetal in: hoofdstuk vijftig;
— VIJFTIGEN, (het telw. VIJFTIG, beschouwd als een zelfstandig gebruikt bn. in het meerv.) vijftig personen: wij waren met zijn (ons) vijftigen;
— vijftig deelen van hetzelfde geheel: verdeel dat in vijftigen;
— vijftigtal: bij vijftigen aftellen.