VERSPRINGEN - (versprong, is en heeft versprongen), springende van plaats veranderen : de schoot van het slot verspringt 1 cM.;
— overslaan: het nieuwjaarsfeest verspringt jaarlijks een dag, komt telken jare een dag later ;
— wegspringen : de vlooien verspringen snel;
— anders springen; met springen doorbrengen (zijn tijd); al springend ontwrichten : zich den voet verspringen; springende zich bezeeren. VERSPRINGING, v. het verspringen.