Overslaan (sloeg over, heeft en is overgeslagen), over iets heen slaan: ge moet een doek overslaan, omslaan;
— (muz.) (bij het klavierspelen), de eene hand over de andere heenslaan;
— naar de andere zijde slaan; de weegschaal slaat over, helt naar de andere zijde over; (fig.) tot iemands gevoelen overslaan, het omhelzen, zich er mede vereenigen;
— naar de overzijde van iets slaan: ik heb den bal overgeslagen, over den muur, over de sloot enz.;
— van het eene voorwerp op het andere slaan, snel gaan: de electr. vonken slaan over; de bliksem is op den boom overgeslagen; de vlammen sloegen over op den hooiberg; het roodvonk slaat over, is besmettelijk;
—(Zuidn.) van het eene schip in het andere overladen;
— een overslag maken, berekenen, ramen: de kosten overslaan;
— voorbijzien, niet opmerken, vergeten te lezen of te schrijven: zijn naam is overgeslagen; (fig.) kwade namen moet men overslaan, van onaangename zaken moet men niet spreken;
— voorbijgaan bij eene bevordering: hij werd overgeslagen;
— laten voorbijgaan; geen concert slaat hij over;
— (boekdr.) afgeven: pas gedrukte vellen slaan over;
— de gezette bladzijden behoorlijk in den vorm vereenigen;
— het zingen sloeg tot schreeuwen over, veranderde in schreeuwen;
— zijn stem slaat over, gaat in een anderen toon over, klinkt scheller, (inz. bij stemwisseling of wanneer iem. in toorn spreekt).