VERPLAATSEN - (verplaatste, heeft verplaatst), elders plaatsen: meubelen, boeken verplaatsen; een -winkel verplaatsen, in een ander huis vestigen ;
— van standplaats doen veranderen : een ambtenaar verplaatsen;
— een leerling op school verplaatsen, hem eene andere plaats geven;
— zich in iemands toestand verplaatsen, zich daar indenken;
— (geneesk.) de ziekte heeft zich verplaatst, in een ander lichaamsdeel vertoond. VERPLAATSING, v. (-en), het verplaatsen ; plaatsverandering ; (rekenk.) getallenverplaatsing, permutatie; (geneesk.) ziekteverplaatsing (der ziektestof).