VERKLEINEN - (verkleinde, heeft verkleind), klein, kleiner, geringer maken ; deze bril verkleint;
— op kleinere schaal maken : eene landkaart, een plan, eene teekening verkleinen;
— (rekenk.) breuken verkleinen, (liever vereenvoudigen), teller en noemer tot kleinere getallen herleiden;
— iets geringschatten, met minachting (van iets of iem.) spreken : iemands roem, daden, verdiensten verkleinen; deze daad-heeft zijn aanzien verkleind, ver! minderd; zich verkleinen, kruipen, zichzelven | lager stellen dan men behoort. VERKLEINING, v. (-en), het verkleinen (in alle bet.); (rekenk.) herleiding tot kleinere getallen ; (fig.) minachting.