Gepubliceerd op 22-11-2018

Plan

betekenis & definitie

Plan o. (-s, -nen), plattegrond, zoowel van iets dat reeds bestaat als van wat nog gebouwd moet worden: plan van een huis; plan der stad ’s-Gravenhage; plan der uitbreidingen dezer stad; een plan schetsen, teekenen;

— ontwerp, schets (met inbegrip der middelen, waarmede men zijn doel tracht te bereiken): plannen maken, vormen, beramen; groote, verregaande, weldoordachte plannen; volgens een bepaald plan te werk gaan; zonder plan werken; leerplan; ik kan mij met zijn plan niet vereenigen; tot de uitvoering van een plan overgaan;
— (mil.) plan de campagne, plan of ontwerp van de bewegingen der troepen bij een veldtocht; (fig.) doel dat men beoogt met de middelen die men zal aanwenden;
— voornemen: ik ben van plan, eens hard te werken;
— wat is hij van plan?, wat denkt hij nu te doen?;
— hij heeft groote plannen, denkt veel te doen;
— de weg naar de hel is met mooie plannen geplaveid, veel neemt men zich voor, maar weinig brengt men ten uitvoer;
— ons plan viel in duigen, daarvan kwam niets. PLANNETJE, o. (-s).