VERDUNNEN - (verdunde, heeft en is verdund), dun, dunner maken of worden : eene plank, een stok verdunnen;
— vermageren, afnemen (van hout, van steen);
— (gew.) (van vruchten, die te dicht bij elkander zijn gezaaid, zoodat ze elkanders groei belemmeren) hier en daar eene plant uittrekken, dunnen: ik heb de penen, de sla, de uien verdund;
— met water enz. aanlengen: wijn verdunnen; verf verdunnen, door er olie bij te mengen;
— het bloed, de vochten van het lichaam verdunnen; eene oplossing verdunnen;
— ijler maken : de lucht verdunnen. VERDUNNING, v. (-en), het verdunnen; (fig.) vermagering.