UITVINDEN - (vond uit, heeft uitgevonden), iets nieuws ontdekken, samenstellen; volgens eene nieuwe wijze bewerken;
— (spr.) hij heeft het buskruit niet uitgevonden, hij is niet slim;
— verzinnen, uitdenken;
— (fig.) opsporen: ik zal hem wel uitvinden, UITVINDING, v. (-en), het uitvinden; uitgevonden zaak : de nieuwste uitvindingen.