(ontdekte, heeft ontdekt), aan iem. openbaren : ik heb u in alle oprechtheid en onbewimpeld het waar gevoel van mijn hart ontdekt;
— zich aan zichzelf ontdekken, zich bewust worden van zijn eigen waarde of onwaarde;
— bespeuren, waarnemen, van iets of van iem. met wiens bestaan of aanwezigheid men tot dusverre onbekend was ; wanneer de half geopende rozenmond de dubbele rij der hagelwitte tandjes ontdekken liet;
— een nieuwe ster ontdekken; (ook fig.);
— (zeew.) land ontdekken, land zien dat men te voren niet bespeurd had;
— inz. van alles op aarde wat tot dus verre onbekend was en door zeevaarders of andere reizigers het eerst wordt gezien; Columbus ontdekte Amerika;
— van alles wat in een wetenschap voor ’t eerst wordt gevonden: nog voortdurend ontdekt men nieuwe elementen. ONTDEKKING, v. (-en), het ontdekken; datgene wat men voor het eerst ziet, bespeurt of te weten komt: de ontdekking van Amerika.