UITSPREKEN - (sprak uit, heeft, uitgesproken), op zekere wijze zeggen : hoe moet men dit woord uitspreken ?; ten einde spreken: iem. laten uitspreken; uiten (door de spraak): woorden uitspreken, te kennen geven, getuigen; opzeggen (een gebed);
— een vonnis uitspreken, vellen, wijzen.