UITSCHRIJVEN - (schreef uit, heeft uitgeschreven), ten einde schrijven : een brief uitschrijven ; uit iets af-, naschrijven: eene les uitschrijven; zijn stem, partij uitschrijven;
— rekeningen uitschrijven, opmaken, uitzenden;
— belastingen, brandschattingen uitschrijven, opleggen;
— voorschrijven, bekendmaken : een dank- en bededag uitschrijven, verordenen; eene vergadering uitschrijven, beleggen, bijeenroepen; eene prijsvraag uitschrijven, tot mededinging, ter bewerking aanbieden. UITSCHRIJVING, v. (-en), het uitschrijven; afschrift; samenroeping; verspreiding.