UITKLOPPEN - (klopte uit, heeft uitgeklopt), kloppende zuiveren : een kleed , de matten uitkloppen; eene kachelpijp, eene tabakspijp uitkloppen, al kloppende leegmaken;
— kloppende uitdrijven (b. v. een spijker);
— verbreeden : een stuk blik laten uitkloppen;
— de butsen uitdoen ; deuken uitkloppen;
— afranselen : den vijand uitkloppen, de stad doen verlaten. UITKLOPPING, v. het uitkloppen.