Traanbeen - o. (-deren), (ontl.) een van de twee dunne beenderen in de nabijheid der oogen ;
...BUIS, v. (...zen), (ontl.) buisje dat van het traanpunt naar den traanzak gaat;
...FISTEL, v. (-s), zeker ooggezwel dat voortdurend traant;
...GRAS, o. zekere grasplant (coix) met traanvormige zaden, ook Jobs-, Christus-, Mozes- en Mariatraan geheeten, in Spanje en Portugal verbouwd om er grof brood van te bakken ;
...GROEVE, v. (-n), (ontl.) verdieping in den traanheuvel;
...HEUVEL, m. (-s), (ontl.) roode verhevenheid in den binnenhoek van het oog ;.. .KANAALTJE, o. (-s), kanaaltje dat de tranen uit de traangroeve naar den traanzak geleidt.;
...KLIER, v. (-en), (ontl.) trosvormige klier aan den buitenhoek van het oog, die traan afscheidt om den oogbol vochtig te houden.