Storm - m. (-en), zeer harde wind, met eene snelheid van ± 24 M. in de seconde ; er stak eene hevige storm op uit het noordwesten;
— een vliegende storm, hevige storm ;
— de storm huilt, brult, loeit; door storm beloopen worden, overvallen ;
— (fig.) de stormen des levens, de groote wederwaardigheden;
— (oorl.) algemeene en geweldige aanval: met storm innemen, bemachtigen; den storm afslaan; storm loopen;
— (fig.) het liep storm, men verdrong zich om er bij te zijn, om iets te koopen, te vragen ;
— hevige drift: een storm te wachten hebben ; hij kon den storm gelukkig nog bezweren, voorkomen, den toornige tot kalmte brengen;
— (spr.) die in toorn handelt, gaat in storm onder zeil;
— een storm in een glas water. twist, oneenigheid van geen beteekenis, die geene gevolgen heeft; de stormen der hartstochten, de geweldige driften. STORMPJE, o. (-s).