Gepubliceerd op 02-12-2018

Storen

betekenis & definitie

Storen - (stoorde, heeft gestoord), hinderen, verhinderen, beletten, belemmeren: iem. in zijn werk, in zijne rust storen; iem. in den slaap storen, verontrusten ; het onderwijs storen, belemmeren ;

— stoor ik u soms ?, kom ik u soms ongelegen, hinder ik soms ?

— (gew.) een vogelnest storen, verstoren, uithalen;

— (bij het zoutzieden) roeren en de onzuiverheden uitscheppen en zoo de kristallisatie belemmeren;

— zich aan iets storen, laten gelegen liggen, om iets geven, zich bekreunen : stoor u niet aan de praatjes der wereld;

— hij stoort zich aan niets of niemand, hij geeft nergens om. gaat zijn eigen gang. STORING, v. (-en), het storen, verhindering, belemmering.

< >