BELEMMEREN, (belemmerde, heeft belemmerd), storen, bemoeilijken, in den weg staan; verhinderen;
— versperren den weg belemmeren; zijne spraak is belemmerd;
— het water ligt belemmerd, is met eene dunne ijskorst bedekt. BELEMMERING, v. (-en), verhindering; versperring; hindernis, beletsel.