Het begrip spit heeft 3 verschillende betekenissen:
1. spit - SPIT - o. (speten, -ten), zeker ijzeren keukentoestel (voor gebraad, gevogelte enz.);
— (spr.) het spit in de asch wenden, eene zaak bederven
— hij wordt met het spit gesmeten, schoon hij van ’t gebraad niet heeft gegeten, hij wordt onschuldig gestraft.
2. spit - SPIT - o. (gen.) eene vreemdsoortige ziekte, welke bestaat in eene plotseling te voorschijn tredende pijn met gedeeltelijke machteloosheid in de lendenspieren van eene zijde, meestal de linker : het spit in den rug hebben. SPEETJE, SPITJE, o. (-s).
3. spit - SPIT - o. (-ten), diepte te bereiken met eene schop in de aarde: den grond één, twee spitten diep omwerken;
— er is geen spit met hem te winnen, er is niets met hem te beginnen, hij is onhandelbaar.