SOEPETER - m. (-s),
...EETSTER, v. (-s), iem. die soep eet;
...GROENTE, v. (-n), groente die men in groentesoep kookt;
...INRICHTING, v. (-en), inrichting waar men voor arme, behoeftige menschen soep kookt, die tegen inruiling van een soepbriefje of -kaartje eene portie kunnen bekomen;
...KAARTJE, o. (-s), kaartje dat men aan arme lieden uitreikt voor eene portie soep;
...KETEL, m. (-s);
...KIP, v. (-pen), kip om soep van te koken;
...KOKERIJ, v. (-en), inrichting waar men des winters soep kookt;
...KOM, v. (-men);
...LEPEL, m. (-s), groote, diepe lepel waarmede soep opgeschept wordt;
...POT, m. (-ten), pot waarin soep gekookt wordt; pot met soep; soep voor middagmaal: vanmiddag is het soeppot;
...SCHOTEL, m. (-s), soepkom;
...TABLET, v. (-ten), tablet van samengeperste groenten en bouillon, waarvan men door bijvoeging van kokend water goede soep verkrijgt;
...TERRINE, v. (-s), diepe soepkom:
...UITDEELING, v. (-en), het uitdeelen van soep aan arme menschen;
...VLEESCH, o. vleesch waarvan soep gekookt is; mager vleesch om soep van te koken.