INRICHTING, v. (-en), wijze van samenstelling, constructie : eene locomotief van bijzondere inrichting;
— toestel;
— schikking, regeling; de inrichting van een huis. verdeeling in kamers enz.; (ook) meubileering en stoffeering;
— organisatie : rechterlijke inrichting, regeling der rechtsmacht; de inrichting van den staat;
— instelling, gebouw of gesticht tot openbaar gebruik: inrichting voor onderwijs; badinrichting: leesinrichting; melkinrichting, melkwinkel, melkslijterij.