SNAVELBEET - m. (...beten), beet met den snavel;
...DIER, o. (-en), (nat. hist.) snavelotter;
...DRAGERS, m. (-s), (nat. hist.) eene orde der insecten (rhynchota). waarvan de onderlip tot een snavel of slurf vergroeid is; wantsen, cicaden, plantluizen en parasieten behoren er toe;
...KROKODIL, m. (-len), (nat. hist.) zekere krokodil van de Ganges; (nat. hist.) een zonderling gevormd zoogdier van Nieuw-Holland met een eendesnavel en vier zwempooten, vogelbekdier (ornitorhynchus paradoxus);
...SNEL, m. en v. ( len), snateraar. -ster;
...SPITS, v. spits, punt van een snavel;
...STAG, o. (-en), (zeew.) enkel eind want met aan weerszijden een ingesplitst oog dat dient om het kluifhout tegen de opwaartsche werking van den kluiver en de achterwaartsche van de bramstag te steunen;
...VISCH, m. (...sschen), (nat. hist.) snuitvisch;
...VLIEGEN, v. mv. eene familie van vliegen (panorpina), waarvan de kop meestal tot een langen snavel verlengd is.