Wat is de betekenis van SMAL?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SMAL

bn. bw. (-Ier, -st), 1. van geringe breedte: een smalle kamer; smalle voeten ; smalle planken ; planken,stenen op de smalle kant zetten; — de smalle weg. de weg naar het eeuwige leven; — Holland op zijn smalst, gedeelte van de provincie N.-Holl., waar vóór de inpoldering de landstreek zeer smal was ; (fig.) kleingeestige H...

2025-07-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

smal

smal - bijvoeglijk naamwoord 1. met weinig ruimte van zijkant naar zijkant ♢ de steeg tussen het huis en de schuur is maar smal 1. een smalle beurs hebben [een klein inkomen] 2....

2025-07-16
Papiaments woordenboek

Papiaments woordenboek

smal

smal

2025-07-16
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

smal

Van een rok: strak (in tegenst. tot wijd). Brede rokken verdrijven de smalle, Laatste Nieuws 30/7/1980.

2025-07-16
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Smal

Het woord smal betekent niet alleen: van geringe breedte (de smalle weg naar de hemel en de brede naar de hel), maar vanouds ook: klein, Engels small. Ook in de betekenis slank komt het woord voor. Roemer Visscher schrijft: ‘lek kreegh lust om te besoecken dat meysken smal dat mijn sinnekens heeft in haar gewelt (macht)’. Vroeger sprak...

2025-07-16
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

smal

(ook:) 1. (bn.), nauw, strak (kledingstuk). Een smalle rok (Essed 127). 2. (bp., bw.), slank (gezegd van mensen). Weetje nog Sybille, toen je me Blauwgrond liet zien. ( ), Al die smalle mensen die het onkruid haast dogmatisch bezweren (Roemer 1983: 142); tiet gaat over Javanen. Zij is smal gebouwd, -Etym.: (1) Ook in BN. (2) Ook in BN. In AN wel...

2025-07-16
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

smal

eng, nou; maer.

2025-07-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Smal

adj. & adv., smel; — uitlopend, pylk(er)ich; steeds -ler toelopen, útsmelje; enigszins —, smellich.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

smal

bn., bw.; smaller, smalst (niet breed, nauw; vero. klein, gering, onaanzienlijk): zijn gezicht is erg smal geworden, mager; de smalle gemeente, het gemeen, grauw; hij kan maar smal of smalletjes leven, schraal, armoedig; Holland op zijn smalst, a) vroeger gedeelte van de provincie N.-Holland, waar vóór de inpoldering de landstreek zee...