SLOOPEN - (sloopte, heeft gesloopt), afbreken, slechten, amoveeren : een huis, eene villa sloopen;
— uit elkander nemen en voor afbraak verkoopen: een schip sloopen;
— uitputten: zijne krachten sloopen; de aanhoudende koortsen hebben hem geheel gesloopt. SLOOPING, v. (-en), het sloopen.