SLAAF - m. (slaven), lijfeigene (door geboorte, verovering of aankoop): iem. tot een slaaf maken; slaven koopen, verkoopen; een slaaf de vrijheid geven;
— iem. die in harde dienstbaarheid verkeert: de slaven der moderne industrie;
— de slaaf van iem. zijn, geheel en al aan zijne willekeur overgeleverd ; (fig.) blinde volgeling;
— (fig.) een slaaf zijner driften zijn. zich door zijne driften laten medesleepen ;
— hij is een slaaf van zijn woord, wat hij eenmaal gezegd of beloofd heeft, komt hij stipt na. SLAAFJE, o. (-s).