Het begrip schaken heeft 4 verschillende betekenissen:
1. schaken - schaken - (schaakte, heeft geschaakt), schaak spelen: wij hebben den ganschen avond geschaakt; een partijtje schaken.
2. schaken - schaken - (schaakte, heeft geschaakt), rooven, met geweld weg- of ontvoeren: een meisje schaken; zij liet zich door haar minnaar schaken. SCHAKING, v. (-en), ontvoering.
3. schaken - schaken - (schaakte, heeft geschaakt), (zeew.) vieren, opgijen : de schooien, de toppenants schaken.
4. schaken - schaken - (schaakte, heeft geschaakt), (gew.) schoonmaken, zoowel gezegd van de groote jaarlijksche schoonmaak, als van de wekelijksche.