Samenstemmen - (stemde samen, heeft samengestemd), harmonieeren: de viool stemt met de piano goed samen;
— hunne karakters stemmen niet samen, zij kunnen met elkander niet overweg;
— overeenstemmen, het eens zijn. SAMENSTEMMING, v. de samenstemming van twee tonen; (fig.) er is samenstemming verkregen tusschen deze twee partijen.