Rondrijden - (reed rond, heeft en is rondgereden), om iets heen rijden: wij rijden de stad rond; op schaatsen kan men het Westland rondrijden ;
— zonder bepaald doel in verschillende richtingen rijden : wij hebben wat in het bosch rondgereden ; ik heb een heelen middag op de vaart rondgereden ;
— iemand rondrijden, met een rijtuig hem rondvoeren.