Roezemoezen - (roezemoesde, heeft geroezemoesd), leven, geraas, getier maken; ik liet de jongens maar wat roezemoezen, hun gang gaan, doen wat zij wilden ;
— iets door elkaar roezemoezen, onder elkander vermengen;
— dan roezemoes ik maar zoo wat, ben ik oogenschijnlijk druk bezig.