Gepubliceerd op 22-11-2018

Reeden

betekenis & definitie

Reeden - (reedde, heeft gereed), bereiden, gereedmaken, vervaardigen;

uitrusten, timmeren (schepen);
— (zeew.) deel hebben aan het uitrusten van een schip : hij reedt mede aan dat schip;
— (fig.) reed daar niet aan, bemoei er u niet mede;
— (wev.) de ketting met pap bestrijken;
— (leerl.) het Ieder zijne laatste bewerking geven;
— (brouw.) de gerst reeden, haar te kiemen leggen op den moutvloer;
— (stoelenm.) de eindjes bies afknippen en het houtwerk polijsten;
— (landb.) het koren reeden, het jonge koren op den akker rollen;
— (Zuidn.) de vente reeden, zijne koopwaren voor den kooper aantrekkelijk maken;
— (Zuidn.) iemand reeden, hem streng berispen; (ook) afrossen, een pak slaag geven;
— zich kleeden en reeden, in alles, wat zijne kleederen betreft, voorzien;
— (timm.) met de reeschaaf werken. REEDING, v. (-en).

< >