RAPEN (raapte, heeft geraapt), schielijk naar zich halen, wegnemen; inzamelen, vergaren : hout, koren rapen;
— visch rapen, op bij eb drooggevallen gronden;
— snippers, papiertjes rapen, van den grond opnemen en wegwerpen; raap dit even bij elkander;
— hij doet niets dan rapen en schrapen, geld bijeenschrapen, het is een geldwolf;
— (mets.) muren rapen, berapen, bepleisteren. RAPING, v.