Gepubliceerd op 22-11-2018

Rampzalig

betekenis & definitie

RAMPZALIG bn.bw. (-er, -st), noodlottig, akelig, ijselijk; verdoemd : telkens werd hy aan dat rampzalig oogenblik herinnerd; toen nam hij dat rampzalige besluit; voor eeuwig rampzalig’,

— (fig.) slecht, ellendig; zeer armoedig, jammerlijk : is er rampzaliger schepsel dan hij ?; in welk een rampzaligen toestand heeft hij vrouw en kinderen achtergelaten.
RAMPZALIGHEID, v. (...heden), droevige toestand; eeuwige rampzaligheid, verdoemenis.
RAMPZALIGLIJK, bw. (w. g.)